Uitgangspunten voor een vertrouwenswaardig vaccinatieprogramma

De vaccinatiegraad is in het afgelopen decennium geleidelijk gedaald en het vertrouwen van ouders in het vaccinatieprogramma, de instituties daarachter (RIVM) en zelfs de jeugdarts lijkt niet meer vanzelfsprekend. Deze ontwikkeling past binnen de individualiseringstrend van de laatste decennia: meer en meer ervaren ouders dat zij zelf verantwoordelijkheid dragen voor belangrijke keuzen voor hun kinderen, en niet zonder meer de gebaande paden binnen hun eigen zuil, gemeente of familiekring kunnen volgen. Er is voor hen ook veel meer informatie over vaccinatie beschikbaar, via de overheid, massamedia, kennissen, sociale media. Die informatie is zeker niet eensluidend en soms zelfs pertinent onwaar. Het is dan ook niet vreemd dat ouders onzeker worden over hun beslissing over vaccineren.

     

    Het is echter te simpel om te stellen dat het geven van betere informatie vaccinatietwijfels zal wegnemen. Ouders hebben tegenwoordig vaker dan vroeger fundamentele twijfels over het gezag van de overheid en van gezondheidsprofessionals. Die twijfels reflecteren niet (alleen maar) een gebrek aan ‘de juiste’ informatie, maar vooral ook hun eigen visies op wat een goed en gezond leven is. Bijvoorbeeld: een leven dat zoveel mogelijk natuurlijk of ‘puur’ is, of een leven waarin keuzes niet bepaald worden doormaatschappelijke of private belangen.

     

    Goede informatie bieden is cruciaal, maar tegelijkertijd ook beperkt  immers, wie het RIVM niet helemaal vertrouwt, heeft ook weinig grond om de informatie die het RIVM beschikbaar stelt, voor waar aan te nemen. Vertrouwen is dan ook niet iets dat de overheid eenvoudig kan bewerkstelligen of bevorderen door de baten van vaccinatie beter voor het voetlicht te brengen. Het kan uiteindelijk alleen maar verdiend worden dooreen overheid die betrouwbaar of preciezer: ‘vertrouwens-waardig’ (trustworthy) is, en dat ook laat zien (Meijboom et al, 2006). Overheidsbeleid is betrouwbaar of vertrouwenswaardig als die overheid verantwoordelijkheid neemt voor haar taken en haar beleid transparant, redelijk, respectvol, en standvastig is. De volgende elementen kunnen daarom bijdragen aan een vertrouwenswaardig vaccinatiebeleid:

    1. Het vaccinatiebeleid is gebaseerd op redelijke principes en criteria.

    Dit betreft zowel de rationale en het karakter van het vaccinatieprogramma, de verantwoordelijkheid van de overheid, en de criteria op grond waarvan wordt besloten of een vaccin wel of juist niet wordt opgenomen. In Nederland   heeft de Gezondheidsraad hierin een cruciale rol (Gezondheidsraad 2013; Verweij & Houweling 2014).

    1. De overheid zorgt er voor dat goede, onafhankelijke informatie over nut, noodzaak en bijwerkingen van vaccinaties beschikbaar is.

    Deze informatie moet duidelijk onderscheiden en gescheiden zijn van de persuasieve communicatie vanuit de overheid: van belang is dat er nuchtere informatie beschikbaar is die ouders die zelf een oordeel zouden willen vormen, nodig hebben. Er is hier een spanning met het gegeven dat de overheid zelf niet neutraal kan zijn over de waarde van vaccinatie (zie 4). Over die spanning moet de overheid transparant zijn. Het kan daarnaast ook de voorkeur hebben om deze informatie door een onafhankelijke wetenschappelijke instantie te laten vaststellen en presenteren zoals de Gezondheidsraad.

    1. Twijfelende ouders worden serieus genomen, waarbij tijd is voor een gesprek waarin ook echt naar hun zorgen wordt geluisterd. Tegelijkertijd mag van zorgprofessionals en andere deskundigen verwacht worden dat zij misinformatie weerleggen en actief bestrijden.

    In de recente nota van de staatssecretaris wordt hierop ingezet. Artsen en verpleegkundigen die naar je luisteren zul je makkelijker vertrouwen dan een ‘anonieme’ overheid. Betrouwbaarheid betekent echter ook: de eigen professionele en wetenschappelijke deskundigheid als uitgangspunt nemen, en helder zijn over ideeën of meningen over vaccinatie die daar niet mee stroken.

    1. De overheid is expliciet en transparant in haar verwachtingen naar burgers, maar ook in wat burgers kunnen verwachten van de overheid.

    De overheid mag de verwachting naar ouders uitspreken dat die hun kinderen beschermen door het laten vaccineren  en daarmee ook hun bijdrage leveren groepsbescherming. De overheid kan daarnaast ook laten zien hoe zij haar verantwoordelijkheid neemt voor de bescherming van kinderen die een infectierisico lopen, en dit niet aan ouders, kinderdagverblijven of andere instanties overlaat. De betrouwbaarheid van de overheid is niet alleen in het geding in de relatie met vaccinatietwijfelaars, maar ook in de relatie met ouders die vaccinatie omarmen maar zich zorgen maken over de risico’s die hun (nog)kwetsbare kind loopt in een omgeving met lage vaccinatiegraad.

    1. Vaccinaties worden niet zomaar worden opgelegd of afgedwongen.

    Door ouders de mogelijkheid te bieden om af te zien van vaccinatie worden zij uitgenodigd om de overheid te vertrouwen. Dat hoeft niet te betekenen dat vaccinatie een vrijblijvende keuze is. Overheid en professionals mogen een zekere verwachting hebben van ouders (zie 4). En de dreiging van een grote uitbraak kan voor de overheid reden zijn om minder tolerant te zijn naar weigeraars (zie 6).

    1. De overheid is voorbereid op de mogelijke situatie waarin de vaccinatiegraad onaanvaardbaar laag is geworden. Dat betekent zowel een oordeel over een minimale vaccinatiegraad, als ook helderheid over welke maatregelen ingezet zullen worden als die ondergrens bereikt wordt.

    Beide elementen zijn een zaak voor politieke oordeelsvorming (zie ook 7). Het plan draagt bij aan betrouwbaarheid naar zowel ouders die de bescherming door vaccinatie zonder meer omarmen, als ook naar vaccinatietwijfelaars. De overheid maakt er mee duidelijk dat zij waakzaam is en maatregelen neemt als de deelnamegraad te laag wordt (relevant voor de eerste groep), maar niettemin ruimte laat aan ouders die afzien van vaccinatie, en eventuele stringentere maatregelen jegens hen niet ad hoc zal nemen (relevant voor de tweede groep) (Verweij & Pierik, 2019).

    1. Het vaccinatiebeleid is een politieke stellingname die zowel wetenschappelijk onderbouwd als democratisch gelegitimeerd moet zijn en waarover regelmatig openbaar verantwoording wordt afgelegd. Het beleid is dus niet technocratisch.

    Hoewel een wetenschappelijke onderbouwing cruciaal is kan de overheid zich op een gevoelig thema als dit niet achter de wetenschap verschuilen. De vraag wat voor infectierisico’s aanvaardbaar zijn is een politiek/moreel oordeel. Een publieke verantwoording betreft onder meer een reflectie op de deelnamegraad, hoe effectief het programma is gebleken, wat voor bijwerkingen zich hebben voorgedaan en hoe die beoordeeld moeten worden, etc. Deze cijfers worden al jaarlijks door LAREB en RIVM gerapporteerd maar kunnen nadrukkelijker door de staatssecretaris worden gepresenteerd en besproken.

     

    Literatuur

    Meijboom, F.L.B., Visak, T., Brom, F.W.A. (2006) “From trust to trustworthiness.” Journal of Agricultural and Environmental Ethics 19: 427.

    Gezondheidsraad (2013). Het individuele, collectieve, en publieke belang van vaccinatie. Den Haag.

    Verweij, M., Houweling, H. (2014) What is the responsibility of national government with respect to vaccination? Vaccine 32(52):7163–66.

    Verweij, M., Pierik, R. (2019) “Kamer, wat gaan we doen als de vaccinatiegraad verder daalt?” Trouw, 6 februari 2019.